Een zonovergoten stad in de zomer
flarden van verzen in je hoofd
je valt weer ten prooi aan duizenden woorden
de weg die je gaat, een onbekende straat
de hand van mijn lief drukt mijn hand
ze kijkt hem in de ogen en ik land
bij haar mag hij komen – kom maar
wat zijn je dromen, laat het stromen
ze gaf hem een onderkomen, en een naam
bewolkt, winderig weer – grijs, groen en blauw
zijn zinnen een balsem voor het hart
golven tillen je op, werken in op jou
sporen waar je voor staat, en het zaad
de hand van zijn lief en het zand
ze zwaait van op het strand
kom – bij haar mag hij komen
wat zijn je dromen o, laat het stromen
ze geeft hem een onderkomen, en een naam
ik wil de walvissen zien
de haaien waar je zo bang voor bent
dolfijnen, kijk hoe speels ze voor het bootje uit
de zee de zee de zee en verder niets verder niets…