Een jarenlange vriend diepte dit krantenknipsel op en plaatste het op Facebook. Het is een interview van eind 1978, begin 1979. Ergens in de periode, precies weet ik het niet meer. Dirk De Troyer was de interviewer. Iemand van vroeger die er niet meer is.
Wat had ik hem te vertellen, was de eerste gedachte. Ik was 23. Wat weet je dan over het leven? Niet veel, dat herinner ik wel. En toch staan er vreemd genoeg dingen in die herkenbaar blijven. Is dat zo raar?
Natuurlijk veranderen we, niettemin zijn we wie we zijn. Ik kwam pas piepen. Was ik een dichter? Nu ja, ineens heette dat ik te zijn voor een deel van de buitenwereld. Het streelde waarschijnlijk enigszins de ijdelheid. Op zich was dat best wel prettig, uiteindelijk niet meer dan de bekende scheet in een fles.
In die jaren gingen we met een collectief langs een aantal zalen in Vlaanderen met een programma dat ‘Poëzie, nee dank u” heette. Een titel en initiatief van de inmiddels ook overleden Chris Latour. Na een tijd hield dat op en verhuisde ik naar Brussel, er openden zich nieuwe wegen en gedichten schrijven was iets dat behoorde tot een ver verleden. Theater en muziek, mijn eerste liefde, kwamen in de plaats.
Toch verdween poëzie niet. Of zich dat uit in een gedicht of een lied, doet dat er zoveel toe? Het maakt me vandaag niet meer uit. Voor mij is dat deel van een groter geheel, iets dat wat het is of heet volledig in de schaduw stelt.
