O dat krink’lende wink’lende ding
Trippelt over zijn hart
Haar kopke rechtop, o zo flink
’t Is een meisken apart
Ze stamt uit de bossen
daar bij de rand
van het dorp verzwolgen
door de stad en haar duistere kant
Ze leeft en roert, loopt te snel
Voor zijn hart o zo moe
Een diertje, pleziertje, zo fel
Krijgt zijn ogen niet toe
Zij danst heel lichtvoetig
stel je dat voor
door zijn roman sproetig
hij struikelt, het dorp gaat teloor
De beschaving rukt verder op
Als een onweer dat valt, op ’t zot in onze kop
O dat krink’lende wink’lende ding
Trippelt over zijn hart
Kopke rechtop, o zo flink
’t Is een meisken apart
Ze stamt uit de bossen
daar bij de rand
van het dorp verzwolgen
door de stad…
en zijn duistere kant
Tedoeme